Spitfire stort vlak voor de bevrijding neer in Buurse

En paar jaar geleden schreef ik een artikel over een Spitfire, welke neerstortte in Buurse. Het toeval wil dat het betreffende toestel ook voorkomt in het boek van Han Brummelman; ‘Onder de vliegroute’.  Nog leuker is dat ik, tijdens de zoektocht naar informatie over piloot Kester Jack Thomson, in contact gekomen ben met zijn dochter. Zij heeft me voorzien van veel foto’s en informatie over haar vader.

Piloot Kester Jack Thomson vertrok op 1 april 1945 om 13.18 uur vanaf een vliegveld in Heesch (Brabant) voor een jachtmissie boven bezet gebied. Hij maakte deel uit van het beruchte 411 Squadron van de Royal Canadian Airforce. Een uur later raakte hij boven Hengelo in gevecht met zeven Duitse jagers, en werd uiteindelijk neergeschoten door Leutnant Hans-Joachim Luepke van het 1./JG1. (Het was voor Luepke het vijfde geallieerde toestel die hij neer haalde. In totaal zou hij er zeven neerschieten). Het toestel van Thomson (RK180 DB-?) stortte omstreeks 14.15 uur neer in een weide aan de Porikweg te Buurse. Bij de landing brak het toestel doormidden.

Foto Fam. Thomson

De 29-jarige Kester Jack wist zich per parachute te redden, maar was tijdens het luchtgevecht ernstig gewond geraakt aan zijn benen en gezicht. Hij werd door de Duitsers gevangen genomen en op een provisorische brancard gelegd en afgevoerd. De laatste weken van de oorlog heeft hij in gevangenschap doorgebracht. Uiteindelijk keerde hij na de oorlog terug naar Canada.

Het 411 Squadron, ook wel ‘Grizzly Bear’ genoemd had een indrukwekkende reputatie. Opgericht op 16 juni 1941 in Digby, Lincolnshire in Engeland waar op dat moment de Canadese 401 en 402 jagersgroepen van het RAF Fighter Command waren gestationeerd. Met het oprichten van het 411 Sq werd één van de beste, Canadese gevechtsgroepen in het leven geroepen. De piloten van het 411 Squadron vlogen in diverse versies van de beroemde Spitfire.

Gedurende de oorlog kregen ze een geduchte reputatie, waarbij ze betrokken waren bij bijna alle gedenkwaardige gevechten tijdens de oorlog: ‘The Battle of Britain’, het verdedigen van het Kanaal en de Noordzee, ‘Fortress Europe’, de slag om Dieppe, Frankrijk en Duitsland. Maar ook tijdens D‐Day, de slag om Arnhem en in gevechten rondom de Rijn was dit squadron actief, waarbij ze een indrukwekkend aantal neergeschoten vijandelijke toestellen, voertuigen en andere doelwitten wisten te behalen.

Kester Jack Thomson werd geboren op 3 september 1915 en groeide op in Paris, Ontario in Canada. Als kind bracht hij vaak zijn tijd door aan de oevers van de ‘Grand River’. Na zijn opleiding kreeg hij een baan in de houtindustrie en later ook in de constructie. Als kind was hij al gek op vliegtuigen, iets wat toen de oorlog uitbrak hem geen seconde deed twijfelen om dienst te nemen bij de Royal Canadian Air Force. Hij werd piloot, vloog waarschijnlijk eerst met Lancaster bommenwerpers voor hij Spitfire piloot werd in het 411 ‘Grizzly Bear’ squadron. Vlak voor hij zou worden uitgezonden naar Engeland trouwde hij met Margaret.

Foto Fam. Thomson

Tijdens zijn krijgsgevangenschap heeft hij enkele malen meegelopen in enkele zogenaamde ‘dodenmarsen’, een tocht per voet van het ene kamp naar het andere, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Toen de oorlog ten einde was keerde hij terug naar Canada, waar hij meteen werd opgenomen in het Sunnybrook ziekenhuis vanwege ernstige problemen met zijn rug. In deze periode raakte hij vervreemd van zijn vrouw, wat uiteindelijk in 1950 zou leidden tot een scheiding.

Na een verblijf van ruim een jaar in het ziekenhuis pakte hij het gewone leven weer op en keerde hij terug naar zijn oude werkzaamheden van voor de oorlog. Eind 1949 ontmoet hij Elva Pletsch in het Whitehorse restaurant in Paris (Canada). Elva was een serveerster en dit was het begin van een nieuwe start voor Kester Jack. Het paar trouwde in december 1953 en kreeg drie kinderen.

In 1971 kreeg hij een zware hersenbloeding, waar hij nooit meer van zou herstellen. Zijn linker zijde was geheel verlamd. In de laatste jaren van zijn leven begon hij zijn kinderen kleine beetjes te vertellen over de oorlog, maar echt veel heeft hij er nooit over gesproken. Kester Jack Thomson overleed, in het bijzijn van zijn familie, in 1988 op 73-jarige leeftijd.

Foto Fam. Thomson

Enschede en de Eerste Wereldoorlog

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is Nederland helder over zijn positie; het land wenst neutraal te blijven. Toch mobiliseert men het Nederlandse leger, als één van de eerste Europese landen, op 1 augustus 1914 om een inval te voorkomen. De landmacht houdt zich tijdens deze oorlogsjaren vooral bezig met grensbewaking, de opvang van vluchtelingen en geïnterneerde soldaten én de bestrijding van smokkel en spionage.

Ook in Enschede worden in 1914 vluchtelingen opgevangen. Ongeveer 500 Belgen komen midden oktober 1914 aan in de stad. Zij werden ondergebracht in een aantal leegstaande gebouwen, waaronder het oude ziekenhuis aan de Markt, het Volksparkgebouw en de Bloemendaalschool.

Tijdens de oorlog werden door beide strijdende partijen krijgsgevangenen gemaakt. De in Duitsland opgesloten Engelsen en Fransen, hadden volgens hun militaire erecode, de plicht om te ontsnappen. Naar mate de oorlog vorderde lukte het steeds vaker om te ontsnappen. Doel was om zo snel mogelijk in het neutrale Nederland terecht te komen en daar te hopen op transport naar het vaderland. Dat transport kreeg men niet, Nederland hield zich strikt aan het neutraliteitsprincipe, waarna de buitenlandse militairen werden geïnterneerd. In de tweede helft van 1917 werd de stroom van ontsnapte Fransen en Engelsen zo groot, dat Nederlandse regering besloot om langs de grens met Duitsland vijf Rijksquarantainekampen in te richten voor de eerste opvang van deze ontsnapte krijgsgevangenen. Ook in Enschede werd een kamp gebouwd, op een stuk grond aan de spoorlijn van Enschede naar Lonneker.

De wapenstilstand van 11 november 1918 zorgde ervoor dat er een nog grotere stroom ex-gevangenen, die zo snel mogelijk Duitsland wilde verlaten en naar hun vaderland terug wilden. Ook Enschede kreeg hier mee te maken en werd overspoeld door massa’s soldaten. 32.690 Fransen, 26.960 Engelsen, 6.930 Belgen, 6.650 Italianen, 1.660 Serviërs, 1.140 Portugezen, 50 Russen, 15 Japanners en één Roemeen werden in Enschede en directe omgeving opgevangen, verzorgd en doorgestuurd.

In deze tijd was het niet alleen de Nederlandse regering die zorg droeg voor de opvang, ook de gemeente en de grote textielfabrieken van Enschede droegen hun steentje bij. Toch kon men, ondanks alle inspanningen, niet voorkomen dat er soldaten stierven door uitputting en de Spaanse griep. 11 Engelsen, 8 Fransen, 1 Belg, 17 Serviërs en 4 Italianen kwamen om het leven en werden in Enschede met militaire eer begraven. Op de foto de graven van de 11 Engelsen op de Oosterbegraafplaats in Enschede.

Aan de hoek Cort van der Lindenlaan/Goolkatenweg staat een monument ter nagedachtenis aan deze periode.

De tekst op het monument is aangebracht in vier talen, Nederlands, Frans, Engels en Italiaans en luidt: ‘Ter herinnering aan den doortocht van 32.690 Fransche, 26.960 Britsche, 6.650 Italiaansche, 1.660 Servische, 50 Russische en 15 Japansche krijgslieden, die na lange gevangenschap in Duitschland op den terugweg naar hun vaderland tusschen 20 November 1918 en 20 Januari 1919 in deze stad kwartier vonden en eerste gastvrijheid genoten’.

 

 

Jodenster dragen verplicht (een historisch verhaal)

Vandaag, 3 mei 2017, is het 75 jaar geleden dat de Joden in Nederland door de nazi’s verplicht werden een Jodenster te dragen.

Het is 10 mei 1940 als Nederland wordt bezet door de Duitsers. Hoewel de Nederlandse soldaten moedig probeerden de Duitse invasie op alle fronten af te slaan, waren de Duitsers te machtig. Toen de nazi’s vervolgens op 14 mei de historische binnenstad van Rotterdam platbombardeerden en dreigden dat Utrecht hetzelfde lot zou ondergaan, besloot het Nederlandse leger te capituleren.

Dit was het begin van een vijf jaren durende bezetting van Nederland, waarbij geleidelijk de zuivering van het Joodse volk werd ingevoerd. Langzaam maar zeker werden anti-Joodse maatregelen ingevoerd, om geen paniek te veroorzaken.

Het is 3 mei 1942 als alle Joden verplicht worden de Jodenster te dragen. Slechts enkele maanden daarvoor zijn de eerste Joodse mannen al weggevoerd naar Joodse werkkampen. De Jodenster betekende voor vele Joden uiteindelijk hun doodvonnis.

Bijzonder triest is het dan ook dat deze sterren in Enschede zijn geproduceerd bij de textielfabriek N.V. Nijverheid, in handen van de Joodse familie van Gelderen. Na de dood van oprichter Marc van Gelderen (1939) kwam het bedrijf in handen van zijn vier zoons. Toen de Duitsers Nederland hadden bezet, dreigde onteigening van alle Van Gelderen ondernemingen. Om dit te voorkomen namen de broers ontslag en werden niet Joodse directeuren in hun plaats benoemd. Uiteindelijk werd het bedrijf toch onder Duits beheer gesteld.
In de eerste jaren van de oorlog waren de Van Gelderen ondernemingen winstgevend, mede door de opdrachten die de Duitsers plaatsten. Eén van deze opdrachten was het produceren van meer dan 500.000 Jodensterren. (Pas in 1997 werd ontdekt dat N.V. Stoomweverij Nijverheid opdracht had gekregen. Historicus Lou de Jong had tot die tijd aangenomen dat deze sterren in het getto van het Poolse Lódz waren gefabriceerd).

Na vijf jaar bezet te zijn door de nazi’s werd Nederland stap voor stap door de geallieerden bevrijdt, waarna op 5 mei 1945 het Duitse leger eindelijk capituleerde. Na deze verschrikkelijke jaren kon de balans opgemaakt worden en bleek dat er 210.000 Nederlandse oorlogsslachtoffers te betreuren waren.

Bijna de helft van deze slachtoffers waren onze Joodse medemensen. Ruim 102.000 Nederlandse Joden zijn sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers om het leven gebracht, afgevoerd en vermoord in kampen. Onder de slachtoffers ook de vier zonen Van Gelderen, allen omgebracht in de Duitse kampen.

Slechts 5000 Nederlandse Joden en Joodse vluchtelingen die tijdens de oorlog zijn weggevoerd komen na de oorlog terug.